maandag 7 januari 2008

IK ZIE SATAN VALLEN ALS EEN BLIKSEM

Boekrecensie van: René Girard, Je vois Satan tomber comme l'éclair. Essai. Nederlandse vertaling (door Robert Lemm): Ik zie Satan vallen als een bliksem (Kampen/Kapellen: Kok/Agora, 2000).

Als zich rampen voordoen - epidemieën, misoogsten en hongersnood, overstromingen, aardbevingen, misdaden, etcetera - zoekt men naar de oorzaak. Omdat er meestal geen duidelijke oorzaak valt aan te wijzen, zoekt met naar een zondebok. Is die zondebok een mens, of een groep mensen, dan bevinden we ons in de mythologische situatie, of in de periode van het heidendom. De slachtoffers die als zondebok fungeren, dienen om de goden te verwurwen, in de hoop dat daardoor aan de ramp een eind komt, of dat de overtreding wordt vergeven. Het slachtoffer draagt - vaak ten onrechte - de schuld, maar door zijn offerdood kan hij de status van heilig, of zelfs goddelijk krijgen. Degenen die hem opofferen beschouwen zichzelf -ten onrechte - als vrij van schuld. In sommige gevallen heeft het slachtoffer niets met de ramp of de overtreding te maken. Maar er zijn ook gevallen waarin hij niet, of niet geheel, vrijuit gaat. Oedipus bijvoorbeeld, had zijn vader vermoord en was met zijn moeder getrouwd. Hoewel hij dat niet wist, lagen de feiten daar. Het gevolg was een pestepidemie. En om die te bezweren, offerde Oedipus zich op, nadat zijn ogen voor de waarheid waren opengegaan. Maar het kan ook gebeuren dat het volk een willekeurig slachtoffer grijpt om een onverklaarbare misdaad op te lossen. Hoe het ook zij, mensenoffers horen bij de mythologische of heidense tijd.

Met het jodendom kwam er een eind aan de mensenoffers. De joden introduceerden de letterlijke zondebok, een dier dat beladen met de overtredingen van het uitverkoren volk de woestijn in werd gestuurd. De joden brachten alleen dierenoffers. Hun God was anders dan de heidense goden. Hij wilde geen mensenoffers. Maar de joden konden zich vergrijpen aan hun eigen profeten, als ze dingen zeiden die slecht vielen bij de heersende groep. Later werden die profeten geëerd, in zekere zin heilig verklaard. Zo kon Jezus tegen de farizeëers zeggen: Jullie vereren de graven van profeten die door jullie voorouders zijn vermoord. Hiermee bracht hij niet alleen hun inconsequente gedrag aan het licht, maar voorspelde hij bovendien zijn eigen slachtofferdood door de hand van zijn gesprekspartners. Hoe eeuwig waar de woorden van Jezus zijn, blijkt uit het feit dat ook na zijn kruisdood de slachtoffercultus bleef bestaan. Van de martelaren kan men nog zeggen dat ze door heidenen werden opgeofferd, maar ook na de invoering van het christendom kon de Kerk mensen heiligverklaren die in hun eigen tijd door diezelfde Kerk waren vervolgd, en soms zelfs gedood. Maar dat zijn uitzonderlijke gevallen. Over het algemeen mag worden gezegd dat met het voortschrijden van het christendom de slachtoffers in bescherming werden genomen.

Het offer van Jezus Christus was ook bedoeld om aan het slachtofferen van mensen een eind te maken. Jezus was de zondenloze bij uitstek, voorafschuwd door Jozef. Jozef was door zijn broers aan de heidenen verkocht en door zijn afwijzing van een Egyptische vrouw in de gevangenis beland. Jozef was niet alleen onschuldig, maar zag bovendien af van vergelding. Toen hij onderkoning van Egypte was geworden, en zijn broers voor hun voedsel op hem waren aangewezen, verzoende hij zich met hen. Daardoor maakte hij een eind aan de spiraal van geweld. Jezus, God zelf, wilde zich offeren om de schuldige mensen met zich, God, te verzoenen. Daarmee droeg hij de mensen op elkaar te vergeven, dus een eind te maken aan de keten van wraak.

De keten van wraak typeert Satan, de Vorst van de wereld, de tegenspreker, de aanklager, de prins van de duisternis. Toen er een einde was gekomen aan het heidense tijdperk, en de mensen hun geloof in de bloedeisende goden hadden ingeruild voor het geloof in de enige ware God die in Jezus Christus mens was geworden, moest de Satan een nieuwe strategie bedenken om zijn heerschappij op de wereld te handhaven. Hij begon zich als heilig voor te doen, en onder het mom van heiligheid begon hij de mensgeworden God te imiteren. Hij wierp zich op als onschuldig slachtoffer. Werden zijn handlangers vervolgd en gedood, dan kon hij het algemene geweten gijzelen en zijn vervolgers met een schuldgevoel belasten, en zo tot wanhoop te drijven.

René Girard herleidt het optreden van Satan tot het tiende gebod: gij zult niets van wat uw naaste heeft begeren. Achter dat gebod schuilt een vorm van afgunst, die zich uit in een mimetisch gedrag. Een van de voorbeelden die Girard geeft is het antisemitisme: `Duizend jaar geleden, toen het christendom nog niet zo diep in onze wereld was binnegedrongen, was die dwaling meer te vergeven dan nu. De antisemtische interpretatie miskende de werkelijke bedoeling van de Evangeliën. Het is overduidelijk het mimetische dat de haat van de menigten verklaart tegen de uitzonderlijke mensen, zoals Jezus en alle profeten.' Die mening deelt Léon Bloy niet. Voor hem (Le Salut par les Juifs, 1893) waren de middeleeuwse menigten juist diep christelijk en voelen de moderne menigtes de betekenis van de joden niet meer, die overigens altijd door de Kerk in bescherming zijn genomen. Voor Girard richt Jezus zich tegen de machthebbers in het algemeen. Dat die machthebbers van toen joden waren, is niet zo belangrijk.

Satan is de gepersonifieerde nabootsing, de boze geest die de meuten opzweept om zich aan onschuldige slachtoffers te vergrijpen. Hij schept schandaal. `Satan of de duivel is het slachtoffer-mechanisme voor zover hij de goden van het polytheïsme in het leven roept', en daarom spreken de Evangeliën van `duivels' als het gaat om veelgodendom. `Volken vinden hun goden niet uit, zij vergoddelijken hun slachtoffers.' En de slachtoffers kunnen de joden zijn, de melaatsen, vreemdelingen, zwakken, marginalen. Zij worden opgeofferd aan de volkswoede, of aan het algehele onbehagen, in de tijden dat het slecht gaat, wanneer er behoefte is aan een zondenbok. Achter die slachtofferscultus gaapt het oude heidendom, dat door het vernis van het christendom heen blijft steken. Vooral in de Middeleeuwen, toen men graag heksen en andersdenkenden vebrandde of aan publieke schandpalen nagelde. Maar in de oudheid was dat heel gewoon, en dat is iets wat moderne entnologen en antropologen vaak vergeten. Ze zien niet dat achter de mythen van de door hen zo gewaarde beschaving - die ze op één lijn stellen met het christendom, of soms zelfs hoger aanslaan -de mensenbloed-eisende cultus schuilt - die ze bij hun heldere verstand zouden veroordelen. Voor Girard is deze blindheid een schande van de moderniteit, die in haar afkeer van het christendom hoog opgeeft van allerlei niet-christelijke beschavingen. Athene en Rome zijn gebouwd op bloed. Hun goden waren de marionetten van de Satan.

Beschaving, of cultuur, is een product van misdaad. Uit vele stichtingsmythen kan men de conclusie trekken dat er mensenbloed moest vloeien om ze op te trekken. Kaïn, de doodslager van zijn broer, was een landbouwer, en landbouw - in tegenstelling tot veeteelt - is de basis van het sedentaire bestaan, van de stad, de beschaving dus. Ook Rome gaat terug tot een broedermoord. Achter die bloedige stichtingsmythen zit Satan, die via zijn `goden' slachtoffers eist. Ten onrechte denkt men sinds de Verlichting dat de mensheid geleid wordt door de Rede. In werkelijkheid, betoogt Girard, zijn de menselijke instituties die de beschaving maken voortgekomen uit de religie.

Beschaving schept `staten', organisaties van aardse macht. Dat aardse macht het instrument is van de Satan, via het slachtoffermechanisme en de goden, wisten de evangelisten. In de tijd van Jezus had Rome de macht. `Ook al worden de aardse machten met Satan in verband gebracht, en zijn die machten hem schatplichtig, ze zijn op zichzelf niet satanisch.' Het satanische is `de transcendentie waarop zij berusten.' De aardse machten spelen een rol in het plan van God, en daarom `is Paulus realistisch genoeg om zich er niet tegen te keren. Hij beveelt de christenen zelfs aan ze te respecteren en te eren, voor zover zij tenminste niets eisen dat tegen het ware geloof indruist.' Daarom kon Jezus zeggen: geef Caesar wat Caesar toekomt.

Met de triomf van het Kruis kwamen de aardse machten in een ander daglicht te staan. Daarmee begint de christelijke beschaving, die humanisme en humanitarisme zou voortbrengen. Dat werd te weinig gewaardeerd door de etnologen. Die probeerden aan te tonen, in hun haat tegen het christendom, dat de Klassieke Beschaving even goed, zoniet superieur was. Dat deden zij door op de overeenkomsten te wijzen tussen de mythen en de Bijbel, tussen de klassieke offercultus en het offer van Christus. Achter die gelijkschakeling zit de Satan, die uit afgunst imiteert, nadoet. Oedipus zou vergelijkbaar zijn met Jozef. Maar de mythen veroordelen de slachtoffers en stellen hun beulen en de woedende meutes in het gelijk. De Bijbel daarentegen kiest de kant van het slachtoffer, die onschuldig is, en veroordeelt de schuldige slachtofferaars. De Bijbel veroordeelt het collectieve geweld tegen eenlingen. `De Bijbel weigert de slachtoffers van de bloedeisende menigten te demoniseren of te vergoddelijken. De ware verantwoordelijken voor de uitdrijvingen zijn niet de slachtoffers, maar hun vervolgers, de meuten, de jaloerse broers van Jozef, de Egyptenaren. De mythen, die leugens zijn, maken het goddelijke en de menigte tot een in haar recht staand front tegen het slachtoffer. De mythen bevorderen het totalitarisme. Maar `de gelijkenissen tussen het christendom en de mythen zijn te volmaakt om niet de verdenking van een terugval in het mythologische te wekken.'

Want Jezus is ook een slachtoffer. `En hoe te geloven dat zijn godheid iets anders is dan die van de mythologische godheden?' Daartoe is louter de antropologie niet voldoende. Dat Jezus God zelf is, de maker van het universum, is niet vanuit de antropologie te bewijzen. Te bewijzen is wèl dat het jodendom niet aan mensenoffers deed. Maar hoe het offer van Jezus op te vatten? Vanuit wetenschappelijk standpunt lijkt het offer van Jezus op de offers van de mythen. Dat Jezus onschuldig is, is niet overtuigend genoeg. Er werden in de Klassieke Oudheid andere onschuldigen geofferd. En Girard moet constateren `dat er een proces van ontchristelijking gaande is, dat steeds sneller gaat. Het zijn geen geïsoleerde individuen meer die voortaan hun Kerken verlaten, het zijn hele Kerken, met hun clerus aan het hoofd, die met wapens en bagage overgaan naar het kamp van het "pluralisme", ofwel een relativisme dat pretendeert "christelijker" te zijn dan de trouw aan het dogma.'

Girard moet bewijzen dat Jezus God is, en daartoe doet hij een beroep op `de structuur van de christelijke openbaring', die `uniek' is. Een van de wezenskenmerken van die unieke openbaring is het geloof in de Satan als oorzaak van de bloedeisende slachtoffercultus. Een ander belangrijk wezenskenmerk is dat het optreden van Jezus in het verlengde ligt van het Oude Testament, waarin de mensenoffers zijn afgeschaft.

`Het Kruis en de satanische oorsprong van de valse religies en de aardse machten zijn slechts een en hetzelfde verschijnsel, geopenbaard in het eerste geval, ontveinsd in het andere. Daarom heeft Dante, in de diepte van zijn Hel, Satan uitgebeeld als genageld aan het Kruis.' Het christendom onthult de Satan als de machthebber van deze wereld die, uit afgunst, Christus imiteert.

Bij sommige Griekse kerkvaders speelt de Satan de rol van het `slachtoffer' van het Kruis, en daarmee van de machthebber van deze wereld. In de westerse theologie neigt men ertoe de Satan te elimineren. Er bestaat geen kwade macht, het kwaad steekt in onszelf, en daarmee vallen onze filosofen en psychologen terug in het heidendom. De Griekse vaders zagen dat Satan de mystificeerder van het Kruis is, want door het Kruis verloor hij zijn macht, en om die te behouden poseert hij als gekruisigde, als slachtoffer. `Satan verandert zelf zijn eigen mechanisme in een val waar hij zelf invalt. Dat God zich laat kruisigen voor de mensen, is iets wat Satan absoluut niet kan bevatten.'

Naarmate het christendom voortschreed, trad de slachtoffercultus terug. Humanisme en humanitarisme zijn sinds de Verlichting het bewijs, maar tegelijk verliest het christendom terrein, en daardoor keren de `mimetische rivaliteiten' terug. Toch ziet Girard in de democratieën van de negentiende en twintigste eeuw een zekere vooruitgang, gezien de globalisatie en de mensenrechten. Slachtoffers blijven er, maar die nemen wij in bescherming, zoals het christendom voorstaat. Overal zijn instanties waar slachtoffers op verhaal kunnen komen en waar men rechten inroept. In de zorg voor het slachtoffer ziet Girard het bewijs dat het christendom toch is doorgedrongen, en dat is te zien in dat deel van de wereld dat christelijk is. Armenzorg, ziekenzorg, opkomen voor zwakken en onderdrukten. Er is evolutie. `Onze wereld heeft de compassie niet uitgevonden, maar heeft haar wel universeel gemaakt.'

Wat dan te denken van de moord op zes miljoen joden, de grootste genocide uit de geschiedenis? Die verklaart Girard vanuit een nieuw heidens denken, dat zijn moderne oorsprong heeft in Nietzsche. Nietzsche prefereerde Dionysos boven Christus, en daarmee ging de deur open naar hetzelfde collectieve geweld dat de pre-christelijke Oudheid kenmerkte. Nietzsche minachtte de zorg voor de zwakken, hij veroordeelt iedere maatregel ten gunste van de ontheemden. Nietzsche hekelt de christelijke `slavenmoraal' en roept de herenmoraal op die met het nazisme het wereldtoneel betreedt. En sinds de Tweede Wereldoorlog is de betovering van Nietzsche onloochenbaar. Grote delen van het academische establishment zien in hem de profeet van de moderniteit, uitgedragen door zijn acoliet Heidegger. Alle tegenwoordige debatten over abortus en euthanasie bijvoorbeeld, zijn herleidbaar tot het neopaganistische denken dat met Nietzsche baanbreekt. De relativering van de slachtofferzorg verraadt niet eens een echt, maar een pseudo-nihilisme. De victimisering van het hele joodse volk in 40-45 is daarvan het meest saillante voorbeeld. Maar nog niet alles is verloren. Zolang de internationale organen de zorg blijven behartigen van zwakken, invaliden, onderdrukten, etcetera, blijft daarin het christendom zichtbaar, en heeft de Antichrist nog niet alles in zijn macht. Toch moet Girard constateren dat het hedonisme alom heerst, en daarmee de euthanasie, de abortus, de vrije seks, de onverschilligheid, thans vermomd achter electronica en technologie.

`Vlak voor zijn arrestatie, zag Christus Satan "uit de hemel vallen als een flits". Het is zonneklaar dat hij op aarde viel en dat hij daar niet passief blijft. Het is niet het onmiddellijke einde van Satan dat Jezus aankondigt, het is het einde van zijn leugenachtige transcendentie, van zijn macht, van zijn herordening.' De Heilige Geest is de kracht die Satan in toom houdt. Hij is de Voorspreker die de Tegenspreker neutraliseert. En de Heilige Geest neemt het op voor de slachtoffers.

Geen opmerkingen: