zaterdag 7 juni 2008

JOSEPH DE MAISTRE

Voorwoord bij De avonden in Sint Petersburg, van Joseph de Maistre, in een vertaling van Robert Lemm.

In zijn Exercices d'admiration (1986) schrijft de statenloze filosoof E.M. Cioran, die zich laat typeren als een "mysticus zonder God", een bewonderend essay over Joseph de Maistre. Wie hij bewondert, is de stilist, en ook de reactionair die hem en onze humanitaire, pacifistische mentaliteit prikkelt met een politiek uiterst incorrecte denkwijze, maar die hij, tenslotte, toch verwijt, tegen beter weten in, "een goede God aan te hangen in een wereld die door het kwaad wordt beheerst". Voltaire zei het al in zijn Candide (1759), en sindsdien hebben de verlichters niet afgelaten te roepen: dat rampen en oorlogen die onschuldigen treffen, bewijzen dat God, indien Hij mocht bestaan, een brok onverschilligheid of een wreedaard is.

De reactionair is voor Cioran een `uitbuiter van het verschrikkelijke';zijn denken is `een belasteren van de tijd'. De `revolutionair' daarentegen, ziet in de chronologische opeenvolging een verrijking, of een vruchtbare ontwrichting. Voor de reactionair gaat het alleen om de `eeuwigheid'; geschiedenis is herhaling; vernieuwing en beweging beschouwt hij als futiel. Theocratie is bij uitstek des reactionairs. De reactionair speelt op de angst van de mens. Indien - redeneert Cioran - de eeuwigheid het doel is, wordt ons uiteindelijke lot bepaald door ons gedrag op aarde, en aldus kan men `s mensen doen en laten verklaren uit vrees voor straf en verlangen naar beloning. De reactionair verzuimt mee te bouwen aan een draaglijkere wereld. In het zicht van de werkelijkheid benadrukt hij de dreiging van het ergste, en vandaar zijn apocalyptische visie, zijn aankondiging van het einde - waarvan hij in de Revolutie de voorbode zag. Maar, oordeelt Cioran uit naam van de ganse Moderniteit: de Revolutie was nodig om een eind te maken aan een niet meer geloofwaardige orde, aan een dood bestel. Dat zulks alleen met geweld kon, ligt in de aard der dingen; dat zulks het aanschijn van een terugslag aannam, bevreemdt niet, want sprongen voorwaarts gaan gepaard met periodieke regressie. De reactionair daarentegen, slaat voortdurend de hoop op vooruitgang de bodem in door op het ijdele van veranderingen te wijzen, door politieke omwentelingen als dromen af te doen. Resulteert dat niet - voor een vrije geest als Cioran die wars is van ideologieën, maar die de wereld niet wil verzaken - in kiezen voor hetzij de wanhoop, hetzij opportunisme? Joseph de Maistre vermeed beiden door vast te houden aan de godsdienst. Cioran noemt hem de Machiavelli van de theocratie. Op grond waarvan - hamert hij namens de humanistische tijdgeest - veroordeelde hij de guillotine van de Revolutie en verdedigde hij de brandstapel van de Inquisitie? Het antwoord luidt dat de Guillotine werkt zonder aanzien des persoons, terwijl de Brandstapel iedereen met naam en toenaam, na lange verhoren, executeerde, dus de menselijke individu erkende. Volgt men die redenering, dan kan men genocide definiëren als het van staatswege, planmatig uitroeien van groepen van anonymi; hetzij klassen, hetzij ethnisch. En dat is iets nieuws, iets dat begon met de installatie van de Valbijl - vijfhonderd adellijke onthoofdingen per dag was technisch mogelijk - en de liquidatie van honderdduizend koningsgetrouwe boeren in de Vendée. Dat dit systeem leidde tot Auschwitz, de Goelag Archipel, Mao's Culturele Revolutie en Pol Pots Killing Fields behoort dan tot die fameuze regressie die we volgens de verlichters en hun napraters maar op de koop toe moeten nemen, en zo klonk er bij de tweehonderdste verjaardag van de Franse Revolutie in 1989 nauwelijks een dissonant geluid. We blijven tegen beter weten in geloven aan de maakbaarheid van de samenleving, en het providentialisme van een De Maistre vinden we lachwekkend middeleeuws en te achterhaald om serieus te nemen. Ziedaar onze intelligentsia.

Cioran meende, in navolging van vroege romantici als de dichter William Blake en de anti-kantiaanse filosoof Johann Georg Hamann, dat de wetenschap de boom des doods is die ons van de boom des levens beroofde. Hierin stemt hij, zonder dat hij het in zijn bewonderend essay toegeeft, overeen met De Maistre. Isaiah Berlin, Maistres andere moderne bewonderaar, acht juist diens scepticisme ten aanzien van de wetenschap bezwaarlijk. Voor hem is De Maistre een exponent van een verwerpelijk `irrationalisme'. Berlin is het type van de liberale agnost. In The Crooked Timber of Humanity staat het betreffende essay dat van 1960 dateert, maar pas in 1991 het licht zag. Onomwonden prijst Berlin zijn sublieme taal, zijn vlijmscherpe ironie en zijn oorspronkelijkheid - waarin hij Edmund Burke, vader van het conservatisme, overtreft. Qua stijl doet hij niet onder voor Voltaire. Maar hij is `de vader van het fascisme'! Dat is De Maistre, zoals straks zal blijken, pertinent niet. Berlin bespeurt in de Romantiek die door de Verlichting heen baanbrak, de dageraad van dat gevaarlijke nationalisme tegen het verstandige universalisme of kosmopolitisme. Van dat laatste is hij een adept, en in het fascisme proeft hij de uiterste consequentie van de ontdekking van het `ik' opgeteld bij die van `volk', zoals na de val van Napoleon in de Duitse contreien onder inblazing van Fichte. Johann Gottlieb Fichte is zowel de dweper van de Rede an die deutsche Nation (1808) als de propagandist van het `subjectivisme'. Volgens de irenische Britse filosoof Betrand Russell krijg je `fascisme' indien je Fichte verbindt met de auteur van On Heroes and Hero-Worship (1840), Thomas Carlyle. Isaiah Berlins onderkoelde fascinatie wortelt nu juist in het feit dat hij in De Maistre, naar het voorbeeld van Carlyle, een `genie' herkent, waarmee je het niet noodzakelijk eens hoeft te zijn. De genieëncultus, eveneens een product van de Romantiek, houdt in dat je iemand mag bewonderen, los van zijn geloof. Zo kon de Spaanse filosoof Unamuno Maarten Luther samen met Ignatius van Loyola tot held uitroepen, terwijl hij beider volgelingen verachtte. Berlin en Cioran doen iets dergelijks: ze veroordelen De Maistre omdat hij aan `de verkeerde kant staat': de kant van de reactionairen, traditionalisten, conservatieven en eventueel fascisten. Maar wat een denkkracht!, wat een verwoording!, wat een superieure kijk! Ver torent hij uit boven de trendvolgers en meelopers aan de `goede kant', die van Verlichting en vooruitgang, van vrijheid, gelijkheid, democratie en internationale broederschap.

Het geheim is, dat de bewonderaars - diep in hun hart - Joseph de Maistre gelijk geven. Maar dat durven ze natuurlijk niet openlijk te bekennen. Een ander geheim is dat de middelmatigen, die de Publieke Opinie smeden, zich schroomvallig aan de gevestigde canon houden, domweg de guts missen om een Maistre te savoureren en bijgevolg hun eigen tijd niet kritisch kunnen beoordelen.

Levensschets

Joseph-Marie, Comte de Maistre, werd in 1753 geboren in Chambéry, hoofdstad van Savoye - dat met Piemonte (Turijn) en het eiland Sardinië een zelfstandig koninkrijk vormde. Hij was de oudste van tien kinderen; zijn in 1778 in de adelstand verheven vader was voorzitter van de Senaat. Zijn opleiding genoot hij bij de jezuïeten, zijn ouders brachten hem een even intense liefde voor de religie als afkeer voor de achttiende-eeuwse filosofie bij. Op zijn twintigste deed hij zijn intrede in de magistratuur, zes jaar later promoveerde hij tot assistent van de landsadvocaat en in 1788 benoemden ze hem, vijfendertig jaar oud, tot senator. In de tijd dat hij carrière maakte, was hij lid van de vrijmetselarij - iets dat verwondert bij iemand die zal uitgroeien tot een van de grootste katholieke apologeten van de laatste eeuwen; maar toentertijd was het tamelijk gewoon dat adel en clerus de loges platliepen om op de koninklijke macht af te dingen en het wereldraadsel te doorgronden. In die sfeer moet hij hebben kennisgemaakt met de persoon of het werk van een voorman der zogeheten `illuminaen', de providentialist Louis Claude de Saint-Martin (1743-1803) - vertaler van de Duitse theosoof Jakob Böhme en soms in een adem genoemd met de Zweedse wetenschapper en visionair Emanuel Swedenborg -, over wie een en ander is te lezen in de Soirées de Saint-Pétersbourg.

In 1789 brak in Frankrijk de Revolutie uit. Heel even had hij gesympatiseerd met die krachten die koning Lodewijk XVI aanzetten de Staten-Generaal bijeen te roepen, maar toen tijdens de daarop volgende disputen en chaotische taferelen te Versailles bleek hoe onder schoonklinkende idealen als vrijheid, gelijkheid, broederschap en mensenrechten de demonen van de demagogie, de klimdrang, de corruptie en het sadisme hun ketens hadden afgeworpen, keerde hij zich voor goed tegen de Revolutie en alles in haar kielzog.

In 1792 vielen de Fransen Savoye binnen. Joseph de Maistre vluchtte naar het Zwitserse Lausanne, waar hij in diplomatieke dienst van zijn koning bleef, en hier schreef hij het pamflet waarmee hij direct furore maakte, de Considérations sur la France, in het Nederlands to-the-point weergegeven met De Satanische Revolutie. Na enige tijd als verarmde edelman in Venetië te hebben doorgebracht, benoemde de regering van Sardinië hem in 1799 tot groot-zegelbewaarder en, een paar jaar later, tot gevolmachtigd minister aan het Russische hof te Sint-Petersburg. Hier verbleef hij van 1803 tot 1817. Ofschoon het land dat hij vertegenwoordigde weinig voorstelde, en bovendien door Napoleon was bezet, was hij een geziene gast in de behoudende en tot mystiek geneigde kringen rond tsaar Alexander I en Madame de Krüdener. Hier pleitte hij onder meer voor toelating van de jezuïeten die sinds 1773 door de paus van Rome waren opgeheven en doelloos, ondergedoken door Europa zwierven en die om hun know-how een niet te versmaden zegen konden zijn voor het Russische onderwijs.

Terug in Turijn, bekleedde hij de post van minister van Staat en bewaarder van het Groot-Zegel tot aan zijn dood op 26 februari 1821.

Werken

In 1790 nationaliseerde de Franse staat de kerkelijke bezittingen, priesters moesten de eed op de grondwet afleggen en werden staatsambtenaren; wie dat niet wilde, ging ondergronds, of emigreerde. Een paar jaar later vond de geruchtmakende moord op de karmelieten plaats die trouw waren gebleven aan Rome. In 1793 trad het zogeheten Comité van het Openbaar Welzijn in werking, ofwel de arbitraire staatsterreur onder leiding van de wrokkige advocaat Robespierre - een hels genie volgens Maistre, die evenwel kort daarop door de krachten die hij zelf had ontketend zou worden meegesleurd. De conclusie dat de Revolutie haar eigen kinderen verslindt, treft men in de Considérations sur la France van 1794. In de als satanisch betitelde omwenteling herkent Joseph de Maistre een straf voor de ontaarding door de Verlichting, door de sofisten die uit zelfhaat aan de Engelse ziekte leden, ofwel een regeringssysteem met meer verdeling van de macht ambieerden. Ze vergaten, aldus Maistre, dat het woord `burger' eerder in Frankrijk dan in Engeland bestond. Ergerlijk nog is de `gelijkheidsfilosofie'. De mensen zijn namelijk niet gelijk; voor de wet weliswaar, maar niet qua talenten en middelen. Dat de belangrijkste ambten voor een simpel burger moeilijk te bereiken waren, was zeer redelijk - stelt Maistre: er is te veel beweging in de staat, en te weinig dienstbaarheid wanneer allen op alles aanspraak kunnen maken; als ambten voor iedereen toegankelijk worden, dalen ze in waarde en vernobelen ze hun bekleders niet langer. In de gelijkheidsdrang, met bijbehorende mentale inflatie, peilt Maistre het ressentiment, waarvan Jean-Jacques Rousseau de vader is. Diens halve waarheden legt hij meedogenloos op de snijtafel. Gelijkheid is onnatuurlijk; het geluk van de meerderheid willen aanzwengelen via representatieve vertegenwoordiging, is pure verbeelding, louter papier. Dat vrijheid en deugd zouden kunnen samengaan, is een grove miskenning van de menselijke natuur. Dat vrede al evenmin iets meer is dan fantasie, bewijst de geschiedenis. Want oorlog is de gebruikelijk toestand, en vrede hoogstens een korte adempauze. Oorlog corrigeert, zuivert, snoeit onophoudelijk de mensenboom, en dat alles moet om ongestrafte overtredingen uit te boeten doordat liefst schuldelozen het lijden vrijwillig op zich nemen. Wereld betekent `warre-old', `old in wars'; wereld is synoniem met oorlog; de aarde is een permanent altaar van bloed. Onschuld boet voor misdaad, ziedaar de grondgedachte van Maistres wereldbeschouwing.

"Alle grote mensen zijn intolerant geweest, en dat is maar goed ook." Met dat citaat opent de graaf zijn Brieven aan een Russisch edelman over de Spaanse Inquisitie uit 1815. Dat gevreesde instituut was in 1812 in Cádiz afgeschaft door Spaanse verfransten die met behulp van Britse vrijdenkers Napoleon bestreden. Verderfelijk waren de Franse ideeën van de Achttiende Eeuw, verderfelijk was het daaruit voortgekomen liberalisme, een stroming die de Waarheid overliet aan het privé-oordeel en aldus een arrogante, door de filosofen Francis Bacon en David Hume opgestarte twijfelzucht deed bezinken in de breinen van lagere opiniemakers. Tegen hun goddeloze kilte prijst Maistre het Heilig Officie dat de religie beschermde tegen de drogredeneringen, en dat daarbij soms onschuldige slachtoffers vielen rekent hij de Staat aan, veeleer dan de Kerk. Wat de joden betreft, die zaten nooit ergens veiliger dan onder de vleugels van Rome. Montesquieu en Voltaire, voorvechters van de onvolprezen Tolerantie, hebben van de Inquisitie een karikatuur gemaakt zonder dat zij zich in de betreffende historische omstandigheden verdiepten. `Er zijn in alle eeuwen bepaalde ideeën geweest die de mensen slikten en die niet ter discussie stonden: die moet je òf het mensdom in het algemeen verwijten, òf je moet ze niemand verwijten', stelt Maistre droog vast. Het door de Franse intellectuelen ziekelijk geadoreerde Engeland vervolgde de Geopenbaarde Waarheid, terwijl Spanje ervoor bloedde. Engeland was alleen geïnteresseerd in handel en materiële welvaart. Maistre waarschuwt het Russische hof niet voor de liberale mode te zwichten.

Du Pape (Over de Paus), dat tussen 1817 en 1820 ontstond, beleefde verscheidene, aangevulde herdrukken in de tijd van de Heilige Alliantie, het verbond van Europese vorstenhuizen dat zich na het Congres van Wenen (1815) keerde tegen het Britse liberalisme met z'n vrijhandel, z'n parlementair stelsel, z'n overlaten van de godsdienst aan ieder persoonlijk - alhoewel georganiseerd binnen een door de staat gedomineerde kerk. Maistre bepleit de supervisie van de paus van Rome over de verschillende staten. De godsdienst mag niet afhankelijk worden van plaatselijke grondwetten en regeringen; dus geen Anglicaanse, geen Lutherse, geen Nederlands-Hervormde en ook geen Galllicaanse kerk. Ultramontaans, `ultra montes' of `overbergs' dient de Kerk te zijn, zoals in de Middeleeuwen. Katholiek is universeel, niet nationaal. Het type `universalisme' dat Isaiah Berlin aanhangt, het kosmopolitisme van Goethe en andere supermensen kristalliseerde mettertijd uit in achtereenvolgens de Volkerenbond en de Verenigde Naties. Scheiding van kerk en staat wilde in de gang daarheen iedereen, maar volgens Maistre is die scheiding tegennatuurlijk, en daarin galmen twee profetische geesten hem na, de Spanjaard Juan Donoso Cortés in Katholicisme, liberalisme, socialisme uit 1850 en de Rus Wladimir Solowiew in Rusland en de universele Kerk uit 1889. De Kerk heeft de wereld verzacht en waar zij moet terugtreden, zullen het oerwoud van de zelfzucht en de verslaving aan de staat elkaar afwisselen. Is God een particuliere aangelegenheid, wat is dan de openbare, algemene aangelegenheid, datgene wat ons allen bindt? Dat is het Geld, het economisme. Hoewel tegen die verwording de fijnzinnigsten in de Negentiende Eeuw hun stem verhieven, voelden de meesten weinig voor Rome, en de term ultramontaans kreeg een negatieve bijsmaak, heette `paaps'. Ontegenzeggelijk is anderzijds dat de rol van de nationale kerken met het vorderen der jaren in betekenis afnam en dat de Wereldraad van kerken die tenslotte parallel aan de Verenigde Naties opdoemde, een wassen neus is.

De avonden in Sint-Petersburg (Les soirées de Saint-Pétersbourg) uit 1821 is zonder enige twijfel Maistres meesterwerk, ofschoon het door zijn dood onvoltooid bleef. Dieper dan in zijn voorafgaande boeken, komt hier de grond van het verval aan de orde. De verlichte, liberale, democratische mens, de nieuwe mens die uit de Revolutie van 1789 is opgerezen, gelooft niet meer - in het algemeen althans, voor zover hij representatief is, de Staat vertegenwoordigt - in de bovennatuurlijke werkelijkheid. Hij probeert de natuur uit de natuur te verklaren. Het extreme rationalisme en materialisme - te zien in de verafgoding van technologie en economie - heeft als reactie via de Romantiek een golf van occultisme, spiritisme, piëtisme, escapisme en gevoelschristendom teweeggebracht. Rationalisme lokt irrationalisme uit, ongeloof leidt tot bijgeloof. Wat inboet, is het Ware Geloof gebaseerd op redelijke grondslag, het christendom zoals dat in de loop der eeuwen via de kerkvaders en de scholastieke filosofie tot een hecht bouwwerk is uitgegroeid. De Negentiende Eeuw geeft enerzijds positivistische agnosten te zien, anderzijds zweverige, christelende theosofen. Tegenover een steeds platvloerser sciëntisme manifesteert zich een steeds ongebondenere, antidogmatische en voor alles openstaande religiositeit - tot en met de huidige spiritualiteit en new age. Wat afbrokkelt, is de christelijke staat. Ongeloof en bijgeloof zijn de twee sociale ellenden die Joseph de Maistre bestormt.

Posthuum, in 1836, verscheen zijn Onderzoek naar Bacons filosofie. In de Engelse staatsman Francis Bacon (1561-1626) met zijn overwaardering van het proefondervindelijk experimenteren, zijn scepticisme - Wat is waarheid?, vraagt hij, met Pilatus, in het eerste van zijn Essays - en zijn pre-maçonnieke aanjagen achter een, zogenaamd door de rooms-katholieke Kerk verdonkeremaand oerweten herkent Joseph de Maistre de heraut van de achttiende-eeuwse deïsten en encyclopedisten. De Verlichting verafschuwt hij uit de grond van zijn hart, en daarvan is de Reformatie de baarmoeder. Het protestantisme is voor hem niet alleen een godsdienstige, maar bovendien een politieke en een filosofische ketterij.

De ontvangst

Toch zaten de katholieken helemaal niet op deze apologeet te wachten, iets wat hij zelf trouwens voorzag. De katholieken waren namelijk al in zijn tijd op weg wereldvreemde angsthazen te worden. Vooral wie met de scheiding van Kerk en Staat genoegen namen, of probeerden het katholicisme te koppelen aan achtereenvolgens het liberalisme, het socialisme en het modernisme zijn niet blij met Joseph de Maistre. De echt groten omhelsden hem: Balzac, Baudelaire en Bloy voorop. De mindere goden misbruikten zijn ideeën, zoals Charles Maurras, de man van de katholiek-nationalistische - en door paus Pius XI veroordeelde - Action française, en de ideoloog van de Duitse nationaal-socialistische staat Carl Schmitt. Degenen die, zoals Isaiah Berlin, Maistre aanwrijven de grondlegger van het fascisme te zijn, vergeten dat voor hem de godsdienst centraal stond, en dat hij bovendien een hartstochtelijk verdediger was van de monarchie met erfopvolging. Haal je God en Koning weg, en beroep je je vervolgens op een eenmansgezag - Napoleon was voor hem weliswaar een heilzame straf van de hemel, maar als persoon niet meer dan een Corsicaanse gendarme, een parvenu, illegaal dus -, dan kun je inderdaad zoiets als fascisme krijgen, maar wie daartoe dan Maistre als ideoloog claimen, doen hem wel heel veel geweld aan. Joseph de Maistre, en ook zijn Spaanse evenknie Juan Donoso Cortés, staan voor het traditionele gezag gebaseerd op providentiële religieuze legitimiteit, zoals met overtuiging is aangetoond door Alberto Spektorowski in Maistre, Donoso Cortés, and the Legacy of Catholic Authoritarianism. Schmitt koppelt het leger los van de Voorzienigheid Gods om het te verbinden met contra-revolutie en onwettigheid. Zonder God is geen enkele politiek te rechtvaardigen. Schmitt beroept zich op Donoso Cortés' gedogen van dictatuur, maar hij ziet over het hoofd dat voor de Spanjaard de dictator opereert namens een zwakke monarch, en dat gold zowel voor Espartero als voor Primo de Rivera en voor Franco. Alle drie de dictators respecteerden de koninklijke, uiteindelijk van God gegeven autoriteit. De traditionalistische dictatuur is een samengaan van leger, altaar en troon. Dat is iets anders dan Hitler of Mussolini, die de laatste twee componenten missen. Joseph de Maistre en Juan Donoso Cortés wijzen vooruit naar een situatie waarin, concludeert Spektorowski, de keuze niet is tussen liberalisme en tirannie, maar veeleer tussen een autoritaire legitieme bestuursvorm en totalitaire tirannie in de vorm van volksdemocratie, socialisme of fascisme.

Zowel traditionalistische als progressieve katholieken hebben moeite met Maistre. De eersten wantrouwen überhaupt iedere kennis. Sinds de filosofen van de Verlichting de godsdienst diskwalificeerden, heeft Rome de wetenschap, vooral de speculatieve, niet bepaald hoog in het vaandel gehad. De Engelse kardinaal John Henry Newman is met zijn Idea of a University (1852) niet als een held de Moederkerk binnengehaald. Geleerdheid kenmerkte heel wat heiligen tot en met de zestiende eeuw; de laatste paar eeuwen bewogen verreweg de meeste voorbeeldfiguren zich louter op het sociale vlak. Geleerdheid is niet alleen niet gewenst, maar zelfs verdacht. In zijn Onderzoek naar Bacons filosofie poneerde Maistre dat het gezag, en in het bijzonder het kerkelijk, zich onbevreesd tegen nieuwlichterijen moet verzetten zonder de angst daardoor de ontdekking van een paar waarheden te vertragen, wat een voorbijgaand en tamelijk onbelangrijk ongemak is vergeleken met het verzwakken van bestaande instituties en gevestigde opinies. De taak van de katholieke intellectueel is dus het geloofsgoed te bewaken en te verdedigen. Maar dan moet men doorkneed zijn in de leer van de Kerk en daarmee de wereldse ideologieën en theorieën doorlichten.

De katholieke Kerk is echter in toenemende mate meegegaan met de wereld, tot in de diepte van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-66), waarmee heel veel van wat ooit heilig heette overboord is gezet. Pius IX verzette zich nog met zijn Syllabus errorum (1864) tegen liberalisme en socialisme; vanaf Leo XIII (De rerum novarum, 1891) bevindt het katholicisme zich - met de korte onderbreking van Pius X, die begin vorige eeuw het modernisme veroordeelde - op het hellend vlak; na de waarde van de arbeid, kwam de waardigheid van de mens, en daarmee de vrijheid van godsdienst en tenslotte beweerde Rome wat de humanisten al honderd jaar eerder beweerden. In plaats van heroïsch in de oppositie gaan, deed men water in de wijn om toch maar aan het beetje overgebleven macht vast te houden.

De moderniserende katholieken, van de andere kant, deden iets nieuws. Doorgaans hebben in het verleden alle heterodoxen geprobeerd aan te tonen dat de godsdienst de kerk niet nodig heeft, en wat je dan kreeg waren alternatieve kerken, sekten. De modernisten van de jaren zestig van de vorige eeuw traden niet uit de Kerk, maar probeerden de Kerk naar hun eigentijdse hand te zetten, en gezien het Tweede Vaticaans Concilie zijn ze daarin aardig geslaagd. Joseph de Maistre was voor hun voorlopers al onaanvaardbaar. De neo-thomisten - paus Leo XIII had Sint Thomas van Aquino in 1879 tot patroon van de katholieke wijsbegeerte uitgeroepen - konden geen enthousiasme opbrengen voor Maistre als kanon tegen de atheïstische en deïstische filosofen. In hun streven het geloof op droge logica te gronden, voelden de academische theologen zich verheven boven een Maistre die in hun ogen nog te veel romanticus in de trant van Chateaubriand was, zo iemand die ze meenden te kunnen bezweren door hem bij `alleen maar de vroomheid van het hart' in te delen. Ze vonden hem bovendien `pessimistisch', en konden niet uit de voeten met dat ultramontaanse. Zeker in Nederland, waar de eeuwen lang onderworpen katholieken bezig waren te emanciperen en daarbij, tegen de liberalen, de steun van de protestanten behoefden, was ultramontaans een vies en gevaarlijk woord, net zo erg als `jezuïtisch', of `caesaro-papisme'. De katholieken distantieerden zich maar liever van De Maistre, ze stonden sociaal te zwak om zich bewondering te kunnen veroorloven. De protestantse voormannen, Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper, konden Maistre waarderen om zijn anti-revolutionaire elan, maar waar hij de Revolutie in het verlengde van de Reformatie zag, moesten ze natuurlijk afhaken; ze hadden dan meer aan Edmund Burke. Utopische socialisten als Proudhon, Fourier, Saint-Simon en Lamennais dweepten soms met De Maistre vanwege zijn afkeer van het liberalisme en het daarmee gepaard gaande vrije ondernemerschap en de ongecontroleerde kapitaalstroom. Een goed georganiseerde maatschappij is voor de zwakken onontbeerlijk.

Conservatief kun je Joseph de Maistre niet noemen. Benamingen als anti-revolutionair, reactionair, traditionalist schieten eveneens te kort. Providentialist is hij. Een profeet dus. Wie hem bijzonder daarin heeft nagevolgd, is Léon Bloy (1846-1917). De oorlog als een satanische uitzuivering en de duiding van de Geschiedenis als een geheimschrift waarvan de diepere bedoelingen binnen Gods plan ons ooit zullen worden geopenbaard, zijn onderdeel van een visie die tot tal van gissingen mag leiden, maar die in het huidige postmoderne klimaat van troost zoeken bij mini-idealen, verkokering en vakidioterie, van steeds meer van steeds minder weten, relativisme en subjectivisme een gezonde correctie kan zijn. Joseph de Maistre was wellicht de eerste theoloog van de politiek in de moderne tijd, en in die functie kan hij een gids zijn in de duisternis van het huidige pluralistische, multiculturele labyrint waarin de meest verantwoordelijken tevergeefs speuren naar normen en waarden zonder dat zij schijnen te beseffen dat die wortelden in het christendom, in het universele dus katholieke christendom dat de belangrijkste pijler is van de westerse beschaving, een beschaving die volgens De Maistre niet moet stuklopen in een uniform Europa, maar openbloeien in een divers Europa waar ieder volk zijn eigen ontwikkeling volgt. Want voor God vertegenwoordigt iedere natie iets unieks, als een letter zonder welke het alfabet niet compleet is.

Vertaling

De Nederlandse vertaling van Les soirées de Saint-Pétersbourg is geen integrale. Uitweidingen die te veel verklarende noten hadden gevergd in verband met schrijvers en zaken die onze tijd niet veel meer zeggen, zijn weggelaten. Ook zijn passages die voorbeelden geven bij stellingen, vooral wanneer ze te uitvoerig werden, overgeslagen. Waar nodig, zijn de delen overbrugd door navertelling van het tussenliggende. De betoogtrant blijft, waar het hoofdzaken betreft, ononderbroken overeind. Al te retorische omhaal hier en daar in de oorspronkelijke tekst is in het Nederlands zodanig versoepeld dat de lezer de inhoud, de boodschap ongestoord tot zich kan nemen.

Summiere bibliografie

* Joseph de Maistre. An Intellectual Militant, Richard Lebrun, McGill-Queen's University Press, Kingston/Montreal, 1988.
* Joseph de Maistre, De la souveraineté du peuple. Un contrat anti-social, Jean-Louis Darcel, Presses Universitaires de France, 1992.
* Maistre, Donoso Cortés and the Legacy of Catholic Authoritarianism, Alberto Spektorowski, Journal of History of Ideas, Tel Aviv University, 2002.
* Een moderne kritische uitgave van Les soirées de Saint-Pétersbourg verscheen bij uitgeverij Slatkine te Genève in 1993 van de hand van Jean-Louis Darcel.
* Een Nederlandse vertaling van Les considérations sur la France maakt deel uit van de serie Maatstaf van uitgeverij Aspekt, ingeleid en vertaald door Roeland Audenaerde onder de titel De Satanische Revolutie, 2003.

Geen opmerkingen: