dinsdag 1 januari 2008

JUAN DONOSO CORTES

"De marxist rebelleert tegen het menselijk tekort, ofwel tegen de erfzonde. Hij pretendeert de wereld te organiseren als bestond de erfzonde niet, als was ze een uitvinding van de uitbuitende klasse om de armen onder de duim te houden." (Georges Bernanos)

Spanje valt, wat geestkracht betreft, niet bijzonder op wanneer men de laatste drie eeuwen in aanmerking neemt. Wie er van zijn katholicisme afvalt, wordt er al gauw een platvloerse levensgenieter of nihilist. In tegenstelling tot Frankrijk of Duitsland of Engeland, waar je opwindende ketters en nieuwlichters, alsook orthodoxen en conservatieven hebt, ontbreekt het in de Spaanstalige contreien aan oorspronkelijke denkers. Alles is er trend volgen, middelmaat, retoriek.

Toch zijn er een paar uitzonderingen. Begin twintigste eeuw had je er Miguel de Unamuno, vertolker van het `tragisch levensgevoel'. Waar hij met het katholieke geloof worstelde, wentelden zijn intellectuele, en uiteraard anticlericale generatiegenoten zelfgenoegzaam en modieus in estheticisme of agnosticisme, terwijl onder het gewone volk de godsdienst enkel als routine, ritueel, folklore en, tegenwoordig zelfs, als toerisme voortleeft.

De eenling Unamuno putte uit de baanbrekende Europese filosofen, maar onder zijn landgenoten had hij een voorganger met een onmiskenbaar Europese missie die hij bijna niet noemt, maar met wie hij eigenlijk in discussie is: Juan Donoso Cortés, de grote filosoof van de staatsleer. Unamuno belijdt - zoals Kierkegaard, Nietzsche, G.B. Shaw, Léon Bloy, Nicholas Berdjajew, Giovanni Papini - het personalisme, ofwel de leer dat de wereld naar de knoppen gaat en dat alleen de individu nog voor verbetering en redding vatbaar is. Het heeft dan geen zin je gemoedsrust op het spel te zetten voor het bestuur van de gemeenschap, de regering van een land.

Van Juan Donoso Cortés is de sombere voorspelling dat volkeren die eenmaal van hun geloof afvallen, daar nooit meer naar terugkeren. Van individuen daarentegen, zie je soms dat ze zich bekeren. Dat overkwam hemzelf. Hij verbleef de laatste tien jaar van zijn korte leven in Parijs als zaakgelastigde van de Spaanse kroon. Hij maakte de revolutie van 1848 mee, het jaar van het marxistisch manifest, het krieken van de rode utopie. Hij voorzag, meer dan een halve eeuw vóór Spengler en Ortega y Gasset, de ondergang van het avondland, de opstand der horden. Hij noemde Pruisen en Rusland bij name: van daaruit zou het socialisme zich verbinden met een bevolking die nog half slaaf was en, door dictators en demagogen opgezweept, West Europa bedreigen. Hij voorvoelde de gevolgen van de scheiding van Kerk en Staat.

Dat politiek en godsdienst alles met elkaar te maken hebben, is de stelling van Donoso Cortés, het uitgangspunt van zijn hoofdwerk, Essay over het katholicisme, het liberalisme en het socialisme (1850). Of men nu het oude Griekenland en Rome neemt, het Verre Oosten of het precolombiaanse Amerika, regeren en religie waren altijd en overal verweven. Maar de vrijdenkers, de verlichters, de vrijmetselaars drijven de scheiding van Kerk en Staat door, en dat betekent dat godsdienst een privé aangelegenheid wordt. En wat wordt dan de publieke aangelegenheid? Die vraag krijgen de liberalen voorgeschoteld, want zij zijn de nieuwe garde die het bestuur van de monarchie na de revolutie van 1789 overneemt. Wat Donoso Cortés blootlegt zijn de, niet alleen goddeloze maar bovendien kromme redeneringen waarop liberalisme en socialisme berusten – en waarvan hun huidige, verwaterde nazaten nauwelijks nog weet hebben. Die staat van onbewustheid treft ook de christenen, die sinds honderd jaar veel aan liberalisme en socialisme zijn verschuldigd, en daardoor het christendom hebben verzwakt. De katholieken dient het boek van Donoso Cortés als spiegel voor hoe Rome het tandenloze instituut kon worden dat het thans is.

Hoe de marginalisering van de Kerk de Staat moest verzwakken, drong nauwelijks tot de liberalen door. Haalde je God weg, dan vervielen al snel de normen en waarden, en moest je het intredende oerwoud betomen. De socialisten dreven de gelijkheid door, maar de wel- en doordenkenden wisten dat het algemeen kiesrecht, het one-man-one-vote systeem een simplificatie van de werkelijkheid is. Niet iedereen heeft even veel talent en verantwoordelijkheid. Het bestuur van een samenleving overlaten aan de loterij van de stembus en de handel in kiesvee noemden de grootste geesten van de negentiende eeuw - Rivarol, Burke, Tocqueville, Carlyle – waanzin. Maar de stroom van de geschiedenis houdt geen rekening met het gezonde verstand, en aan het eind van de eeuw ging ook Rome overstag via paus Leo XIII en zijn encycliek De rerum novarum (1893). Donoso Cortés was toen al lang dood.

Zijn denken was de directe aanzet voor een andere, bovenal confronterende encycliek, de Syllabus errorum van Pius IX uit 1864. Liberalisme en socialisme, alsmede hun afsplitsingen, zijn vanuit christelijk standpunt verwerpelijk. Ze maken van God een idee, of ze loochenen zijn bestaan; ze stellen dat de mens van nature deugt en dat men alleen maar de instituties hoeft te verbeteren, of de gevestigde orde hoeft om te turnen, om het geluk op aarde te verkrijgen. De utopie is hèt wezenskenmerk van de praatjes van de Antichrist. Het bagatelliseert het lijden door de hemelse bestemming van de mens aan de collectieve vooruitgang op de planeet te ketenen. De Kerk heeft dat in haar hoogtijdagen altijd geweten, maar door met republicanisme en democratie in zee te gaan, veroordeelde zij zichzelf tot voortaan achter de feiten aanlopen. Ze meent dat ze door de tijd zijn zin te geven haar afgang kan vertragen, maar hoe meer concessies ze doet hoe dieper haar vijanden haar minachten. Het Tweede Vaticaans Concilie is de grootste aderlating geweest uit haar geschiedenis. En als thans ook de paus pleit voor de afschaffing van de doostraf dan is daarmee aangegeven dat Rome de Staat niet meer serieus neemt. Onderwijl worden we inwoners van een mondiale abstractie, een globaliserende uniformiteit en, paradoxaal, hoe langer hoe meer vreemden voor onszelf en voor elkaar.

Donoso Cortés voorzag dat de teloorgang van de religie als fundament van de Staat moest leiden tot het woekeren van de cultuur, de ideologie en tenslotte de economie. Ons huidige Europa heeft, na de val van het staatscommunisme in 1989, de economie en de cultuur, en de technologie niet te vergeten, verheven tot de status van godsdienst. Maar deze substituutreligies, of superstities, zijn als bindmiddel voor en tussen de volkeren veel ongeschikter dan het oudtijdse katholicisme. De UNO, EUROPA of de NAFTA zijn ongrijpbare agglomeraten waarvan ieder samenstellend deel, noodlottig, enkel het eigen belang ziet. Van zoiets als wat eens vaderlandsliefde heette, is ondertussen geen sprake; het woord alleen al kan niemand meer in volle ernst uitspreken. En vrije markt is oorlog, en voor een supranationaal vredesorgaan of militair verbond wil geen soldaat zijn leven geven. Dat bewees het recente ingrijpen van de NAVO op de Balkan, waar men de vijand risicoloos met superieure techniek bestookte.

We hebben geen ideaal meer om ons leven voor te geven, Geen helden en heiligen meer om te bewonderen. Wat we hebben, zijn slachtoffers. Daarmee wordt geschaakt, politiek bedreven, literatuur gefabriceerd. Daarmee wordt de publieke opinie – die afgod - gechanteerd. De opinie beroept zich dag in, dag uit op de zogeheten `internationale gemeenschap' die voor rechter speelt (het Haagse Hof) en rapportcijfers voor de economie geeft (IMF) en zegt de armoede, het analfabetisme, het racisme, de oorlogen en zelfs de ziektes de wereld uit te werken. Words, words, words, zei Shakespeare.

Wat Donoso Cortées benadrukt, is de noodzaak van continuïteit. Door al die revoluties die sinds 1789 onophoudelijk de wereld hebben veranderd, zijn wij onze goede tradities kwijt. Door constant de band met het verleden door te snijden heeft ons heden geen toekomstperspectief. Wij zijn eigenlijk wezen, die geestelijk en moreel zweven. De katholieke Kerk heeft, zolang zij nog macht had, de ergste ontaardingen kunnen keren. Het secularisme, het humanisme, het marxisme – kortom het heidendom in zijn huidige gedaante van pluralisme, multiculturalisme, modernisme en relativisme - viert alleen nog de teugels. Dat de boodschap van Donoso Cortés verzet en irritatie wekt, heeft de lezer al begrepen. Reeds in zijn eigen tijd werd hij afgedaan als `hypocriet', `traditionalist', `ultramontaan', `theocraat', `fideïst', `reactionair', `pessimist', `bezeten', `manicheeër', `apocalyptisch', `intolerant'. De namen die onze vijanden ons geven zijn, zoals bekend, altijd de grootste complimenten.

Juan Donoso Cortés, een verre nakomeling van de roemruchte veroveraar van Mexico Hernán Cortés, werd in 1809 geboren in de afgelegen Extramadura, het arme en uitgeteerde zuidwesten van Spanje. Van zijn leven weten we weinig. Op zijn twintigste was hij hoogleraar en zes jaar later zat hij als afgevaardigde in het parlement te Madrid. Aanvankelijk betoonde hij zich een aanhanger van het liberalisme, maar toen het koningschap onder spervuur kwam en de goederen van de Kerk werden onteigend, bewoog hij zich naar het politieke midden. Van de carlisten, die met een alternatieve kandidaat voor de troon het oude Spanje van God en koning propageerden hield hij zich ver, maar de gevestigde Bourbons verweet hij slapte en zelfs collaboratie met de krachten die de Staat ondermijnden. Toen in 1840 dictator Espartero de macht greep, volgde Donoso Cortés regentes María Cristina in ballingschap naar Parijs. Daar zou hij, met enige onderbrekingen in Madrid en Berlijn, de rest van zijn leven blijven. Hij had toen al in zijn eigen land naam gemaakt met een serie redevoeringen die van een diep inzicht in de geschiedenis en de ontwikkeling van het denken getuigen.

Vanwege zijn trouw aan de kroon werd hij in 1846 verheven tot markies van Valdegamas, hetzelfde jaar dat het pontificaat begon van Pius IX. Deze paus flirtte kort met het liberalisme, tot de geschiedenis hem hardhandig wakkerschudde. Donoso Cortés keerde omstreeks diezelfde tijd terug tot het geloof van zijn kinderjaren. De aanleiding daartoe was het plotselinge overlijden van een jongere broer, maar een van de diepere oorzaken lag ongetwijfeld in de donkere wolken die zich boven Europa samenpakten. Liet je Caesar wat Caesar toekomt, en bepertkte je God tot de Kerk, dan stond de, al door de constitutie en liberale parlementen ondergraven monarchie aan de vooravond van overname door de utopisten die een op puur profane denkbeelden geïnspireerde wereld voor ogen stond. Het waren dezelfde jaren waarin een andere wakkere geest, Alexis de Tocqueville, de Amerikaanse massamens typeerde: `Ik zie een ontelbare menigte voor me van allemaal op elkaar lijkende mensen, die heel egocentrisch en rusteloos de meest onbeduidende genoegens najagen. Elk van hen gedraagt zich alsof zijn soortgenoten niet bestonden...Boven al die op zichzelf gerichte wezens welft een bevoogdend machtsapparaat dat als enige hun welzijn garandeert en over hun levensweg waakt. Het is absoluut, en het voorziet en regelt alles tot in de kleinste details. Je zou kunnen denken dat het op een huisvader lijkt die zijn kinderen wil opvoeden tot de volwassen staat. Maar het omgekeerde is het geval: het houdt ze gefixeerd op de staat van onmondige kinderen. Het wil dat ze het naar hun zin hebben, en dat ze alleen maar denken aan plezier maken. Het werkt voor hun geluk, mits het als enige mag uitmaken waaruit dat bestaat; het geeft ze zekerheid, voorziet in hun behoeften, zorgt voor afleiding, kanaliseert hun energie, regelt hun successie, verdeelt hun erfenissen. Het bespaart hun de moeite van het denken en de last van het ademhalen.' De Europese variant van de Amerikaanse kindmens was het product van Saint-Simon, Fourier, Owen, Proudhon en andere directe voorlopers van Marx.

Waar de voorlopers nog hingen aan de traditionele gedachte dat de mens eerst van binnen moest veranderen voordat de gevestigde Staat kon evolueren tot een maatschappij van vrijen en gelijken, achtten de verwoorders van het Communistisch Manifest die voorwaarde niet langer nodig. De wetenschap kon de mens van buitenaf voor de utopie geschikt maken. Proudhon, tot wie Donoso Cortés zich beperkt, was in de ogen van Marx een nog conservatieve en onwenselijk anarchistische geest. Hij stond ondanks zijn anticlericalisme nog te dicht bij de leer van Christus, die hij tot sociale leer wilde ombuigen. Proudhon wil geen systeem, geen centralistische bureaucratie, geen raden. Ook tegenover het algemeen kiesrecht stond hij sceptisch. Hij was te individualistisch om de dictatuur van de massa te gedogen, en hij voorzag dat revolutie tot bloedbaden moest leiden. Voor de marxist ontbrak het hem aan systematiek.

Hoe hij in de ogen van Donoso Cortés was, is na lezing van dit boek duidelijk. Waar de utopisten met elkaar over de juiste methode bakkeleiden, zag de Spanjaard dat de grond van hun denken niet deugde, maar hij moet in 1848 hebben begrepen dat de teerling geworpen was. De twee redevoeringen die aan zijn Katholicisme, liberalisme, socialisme voorafgingen - en die in het Nederlands verschenen onder de titel Europa waarheen, met een vlammende inleiding van W.A.M. van Heugten, Lannoo te Tielt, 1956 - hebben alles van een profetie. In zijn "Rede van 1849 over de staatkundige beginselen van het ogenblik en de dictatuur" stelt hij dat de teloorgang van de godsdienst als component van de Staat zal leiden tot verlies van vrijheid, en dat er nog slechts te kiezen valt tussen dictatuur en revolutie. In zijn "Rede van 30 januari 1850 over het maatschappelijke vraagstuk in Spanje met betrekking tot de algemene toestand in Europa" zegt hij dat het een dwaling is alle politieke en sociale vraagstukken te herleiden tot de economie. Het socialisme noemt hij een economische sekte. Het liberalisme heleidt hij tot deïsme: de koning mag, zoals God mag, mits hij maar niet regeert, zoals God zich nergens mee bemoeit. God is geen persoon, de koning evenmin. Haal je de individuele macht en verantwoordelijkheid weg, dan krijg je een abstract, onpersoonlijk principe waarachter zich de demagogen verschuilen en waardoor de corruptie hoogtij viert.

De redevoeringen verschenen gelijktijdig in het Spaans en het Frans en oogsten de enthousiaste bijval van Montalembert, Metternich, Ranke en Schelling. Diepzinniger nog is zijn "Brief aan kardinaal Fornari" (1852), die de geest ademt van de Heilige Alliantie, Joseph de Maistre, Chateaubriand, Madame de Krüdener. Alle sociale dwaalleren die zich in de negentiende eeuw manifesteren zijn terugvoerbaar tot ketterijen die de Kerk vroeger, toen ze nog macht had, met succes bestreed. De grondketterij is de ontkenning van de erfzonde, de droom van de zondeloze natuurmens. De vrije mening of de publieke opinie maakt het in de ogen vant Donoso Cortés vrijwel onmogelijk de dwalingen nog langer te kunnen aanpakken. De mens - concludeert hij - richt zich op de aarde, op zichzelf, op de aan tijd en ruimte gebonden materie, en dat proces begon met humanisme en Reformatie. Zolang God mocht, zolang de Kerk haar gang kon gaan, kon geen regeringsvorm echt gevaarlijk worden. Want de Kerk zoekt evenwicht tussen de stoffelijke, morele en geestelijke belangen. Ze is nodig voor het welzijn van de wereld. De naturalist meent echter dat zijn verstand in alle waarheid kan doordringen en dat zijn wil automatisch goed is. De filantroop meent dat de armoede, de bedelaar niet mogen bestaan. De revolutionairen willen het christelijk geloof los van openbaar welzijn, en dat zal onvermijdelijk leiden tot onderdrukking van de kerk door de staat, met alle slechte gevolgen voor de mens vandien.

Juan Donoso Cortés verkeerde in Parijs niet alleen in Kringen van diplomaten, maar hij bemoeide zich ook met de armenzorg. Hij was lid van de in 1833 door Frédéric Ozanam opgerichte Vincentiusvereniging. Hij stierf onverwachts, nog maar vierenveertig jaar oud, op 4 mei 1853 in Parijs. De Oostenrijkse ambassadeur die zijn laatste uren meemaakte,schrijft: `lichamelijk was hij een kleine zuiderling, van het Iberische type, met trekken die mooi noch lelijk waren, en die ik gewoon zou noemen als ze niet verdedeld waren geweest door het vuur van zijn blik en de uitdrukking van de uizonderlijke geest die hij was.' Pas in 1900 werd zijn stoffelijk overschot van Parijs naar Madrid overgebracht. In zijn eigen land werd hij nauwelijks, en pas heel laat, in navolging van het buitenland, geëerd, en nog steeds heeft zijn werk niet de plaats in de literatuurgeschiedenis die hij als Fransman of Duitser zou hebben gehad. Zijn eerste serieuze biografen waren Carl Schmitt en Edmund Schramm, die zijn werken in het Duitse taalgebied bekendheid gaven in de jaren dertig. Recente vertalingen van zijn hoofdwerk zijn Essay über Katholizismus, den Liberalismus und den Sozialismus van Günther Matschke, Weinheim, 1989; Essay on Catholicism, Liberalism ald Socialism considered in their fundamental principles van Frederick D. Wilhelmsen, Albany, New York, 1989; Saggio sul cattolicismo, il liberalismo e il socialismo van prof. Giovanni Allegra, Rusconi, Milaan, 1972. Uiteraard waren de Franse vertalingen de eerste; die van de theoloog Melchor du Lac verscheen gelijktijdig met het Spaanse origineel onder supervisie van de toonaagevende katholieke journalist Louis Veuillot. Een Nederlandse vertaling van dit meesterwerk ontbrak nog. De meest recente Spaanse studie over leven en werk is Vida y obra de Juan Donoso Cortés door Federico Suárez, Ediciones Eunate, Estella, Navarra, 1997.

"De moderne zieners" - zei Léon Bloy, groot bewonderaar van Donoso Cortés, in Dans les ténèbres, het laatste deel van zijn Dagboek uit 1917 - "hebben geen Heer meer om te raadplegen. Daar hebben ze geen enkele behoefte meer aan. Het is hun trouwens verboden vanuit de hoogte te kijken, want dat mag niet van de democratische Openbaring. Ze moeten genoegen nemen met ondervraging van de Opinie." Het getal, de kwantiteit, de statistiek is wat de democratie regeert. En de democratie kent het eeuwige Woord niet; zij is gedoemd uit vele meningen het gemiddelde te zoeken zonder een begrip of een oordeel te kennen dat juist is.

Geen opmerkingen: