dinsdag 27 juni 2006

DE GOEDE WILDE

Een les van Joseph de Maistre.

"Wij weten heel weinig over de tijd voorafgaand aan de zondvloed, en dat is misschien maar goed ook. De enige overweging die ons interesseert, en die we niet uit het oog mogen verliezen, is dat straffen altijd in verhouding staan tot overtredingen, en dat overtredingen altijd in verhouding staan tot de kennis van de schuldige. Dit betekent dat de zondvloed ongehoorde misdragingen vooronderstelt, en dat die misdragingen een kennis veronderstellen die oneindig ver uittorent boven die welke wij bezitten.

Dus de eerste mensen bezaten niet alleen kennis, maar een andere kennis, superieur aan de onze, en daarom ook een zeer gevaarlijke.

Wij praten vaak met een onnozele verwondering over het absurde van afgoderij, maar als wij de kennis hadden die de eerste afgodendienaren op een dwaalspoor bracht, zouden wij allemaal afgodendienaars zijn geworden.

De zogenaamde tijden van barbarij en onwetendheid zijn een dwangvoorstelling van onze tijd. De moderne wetenschap met haar pretentie de waarheid te ontdekken via de vooruitgaande techniek, verbleekt bij wat de ouden moeiteloos, als van nature wisten. De `wilde’ is niet de oorspronkelijke, maar de ontaarde mens, de van beschaving en religie vervreemde mens.

Indien nu de godsdienst van Noachs gezin noodzakelijk de meest verlichte en werkelijke moest zijn die men zich kan indenken, en indien we in die werkelijkheid de oorzaken van haar verval moeten zoeken, dan hebben we hier een tweede bewijs waarop wij ons kunnen beroepen. Wij moeten dan erkennen dat de staat van beschaving en wetenschap in zekere zin de natuurlijke en oorspronkelijke staat van de mens is.
De hypothese van een oorspronkelijke staat van barbarij wordt door alle overleveringen, christelijk of niet, tegengesproken. Het enige wat je kunt zeggen, is dat op een gegeven moment deze of gene tak afbrak van die oorspronkelijke boom, en dan hebben we inderdaad ontaarding en verwording. Op het moment dat de leider van een volk de oorspronkelijke morele code heeft gewijzigd, draagt die volksleider de vloek over op zijn nageslacht. Je krijgt een sneeuwbaleffect, ofwel een verwording die in toenemende mate op zijn afstammelingen drukt zodat dezen op den duur worden wat wij `wilden’ noemen. ‘Wilden’ willen van nature alles wat de beschaving te bieden heeft.

Wij gaan steeds maar van de banale veronderstelling uit dat de mens zich geleidelijk uit de barbarij omhoog heeft gewerkt naar de wetenschap en de beschaving. Ziedaar de favoriete droom, de oerdwaling van onze eeuw.”

Tot zover enige passages uit Joseph de Maistre’s De avonden in Sint-Petersburg, gesprekken over hoe de Voorzienigheid de wereld bestuurt, een werk dat door de dood van de auteur in 1821 onvoltooid bleef. Het geldt als een van de meesterwerken van wat men tegenwoordig het `conservatieve’ denken noemt. Die term is misleidend, want voor uiteenlopende opvattingen vatbaar. Ik zou De Maistre een providentialistische christen noemen, zeker geen liberale spijtoptant, en allesbehalve iemand die de vrije markt voorstaat, om maar te zwijgen van het gelijkheidsbeginsel, de democratie, de mensenrechten. Dat zijn allemaal humanistische illusies. Tegenstanders zullen hem brandmerken met etiketten als `nostalgisch’, of `antimodern’ en zelfs `fascistisch’. Maar dat zijn lieden die niet verder kijken dan economische welvaart, langleven en andere louter fysieke zegeningen., ofwel rechtvaardigers van hun eigen tijd, wanhopigen van de slinger der veranderingen die ze met een mooi woord `vooruitgang’ noemen.

Onze wereld is niet op weg naar iets mooiers, beters of wijzers. En de bon sauvage of `goede wilde’ van Rousseau is net zo’n groot bedrog. Joseph de Maistre ontmaskert de invloedrijke Rousseau als de vader van het ressentiment, hater van de beschaving. Even weinig geduld heeft hij met diens tegenhanger Voltaire, aanklager van het `barbaarse’ verleden, spotter en opdisser van halve waarheden. De wrokkige volgelingen van de eerste verwarren de `oorsponkelijke mens’ met de `gedegenereerde mens’; de kortzichtige aanhangers van de tweede zoeken de oorzaken waar ze niet zijn, namelijk in de materie in plaats van in de geestelijke wereld. Dat er een geestelijke wereld bestaat, loochenen zij; en daarmee zijn zij in tegenspraak met een lange traditie van de grootste denkers. Die hebben namelijk allemaal een `gouden eeuw’ aangenomen die ze situeren aan het begin van de mensengeschiedenis. De moderne utopie van hun tegensprekers is daarvan de karikatuur.

Verwarring van de `oorspronkelijke mens’ met de `gedegeneerde mens’ is in onze tijd zo’n gemeengoed dat we er niet meer bij stilstaan. Niet alleen in humanistische, maar ook in kerkelijke kringen is het een ingeslepen gewoonte om de kerstening van de toenmalige Nieuwe Wereld (Amerika) af te schilderen als een schending van wat men `oorspronkelijke culturen’ noemt. Wat hadden de ontdekkers, veroveraars en missionarissen daar te zoeken? Onder het mom van evangelisatie hebben ze alleen maar gestolen, verkracht, verbrand, de slavernij ingevoerd en wat voor ergers al niet meer. Men had die vredelievende natuurmensen met rust moeten laten.

De Maistre betoogt dat vooral de missionarissen de inboorlingen van Amerika mooier voorstelden dan ze in werkelijkheid waren. En wie de oorspronkelijke verslagen van o.a. de missionarissen kent, kan de De Maistre alleen maar gelijk geven. Het paradepaardje van de latere aanklagers is Bartolomé de las Casas, wiens Korte relaas van de vernietiging van de Indiën (1542) in zijn eigen tijd de ene druk na de na de andere beleefde. Deze dominicaner missionaris was in de pen geklommen om de Spaanse kroon te waarschuwen tegen de uitbuiting van de inboorling door de seculiere veroveraar, en daarvan maakten de Nederlandse rebellen tijdens de Tachtigjarige Oorlog dankbaar gebruik. Zo konden ze Filips II niet alleen als een tiran, maar ook als een schenner van onschuldige natuurmensen voorstellen. Binnen de oorlogspropaganda is zoiets begrijpelijk, maar als latere verlichters, humanitaire romantici en kritische wetenschappers ermee aan de haal gaan om het idee van kolonisatie en kerstening aan te klagen, gaan ze voorbij aan een paar feiten. Ten eerste, werd Las Casas in zijn eigen tijd door andere missionarissen, bepaald vrienden van de indianen, als overdrijver aan de kaak gesteld. Ten tweede kunnen we ons afvragen waarom de RK Kerk wel profiteert van de werkelijkheid dat Latijns Amerika een katholieke continent is, maar ondertussen huilt met de wolven in het bos. En ten derde, is de vraag gerechtvaardigd hoe het dat met ons in Europa zat? Was het dan ook een schending van de missionarissen uit de vroege Middeleeuwen om de Germanen te bekeren? Waren wij er beter aan toe geweest als we nu nog in Wodan en Donar geloofden? Waarom betreuren wij het lot van de Amerikaanse indianen en niet dat van de Europese Germanen?

En wat die indianen betreft, daar geldt geheel en al het dictum van De Maistre dat het niet om de `oorspronkelijke mens’ ging, maar om de `gedegenereerde mens’. Mensenoffers en kannibalisme waren aan de orde van de dag. Was het uitroeien van die gewoonten een schending van de natuur? De Maistre prijst de Spanjaarden en verwijt de Britten dat zij in hun India de gewoonte van `weduwe-verbranding’ in stand lieten. Dat deden ze niet omdat ze de inboorlingen in hun waarde wilden laten, hun gewoonten respecteerden, maar dat deden ze uit onverschilligheid. Ze wilden niet onnodig volksopstanden uitlokken. Hun ging het er niet om de plaatselijke bevolking te kerstenen, maar alleen om te heersen. En wat de Engelsen in hun negentiende-eeuwse India nalieten, lieten de Fransen in hun Algerije na. Het kon deze `beschaafde’ naties geen zier schelen of hun koloniale onderdanen hindoes dan wel moslims waren, als ze het koloniale gezag maar gehoorzaamden. Nederland was op dit punt niet anders, en zelfs voorloper. Hadden de Spanjaarden de Indonesische archipel veroverd, dan was nu de hele bevolking aldaar katholiek geweest, zoals op de Filippijnen. Is dat een zaak die men moet betreuren? Ik denk van niet. Dat men het in kerkelijke kringen desondanks toch betreurt, heeft alles met de verloochening van ons eigen verleden, met onze decadentie te maken, en niets met zogenaamd humanitarisme of beschaving.

De `goede wilde’ is een mythe, een sprookje, product van ongeloof, ressentiment en zelfhaat.

Geen opmerkingen: