dinsdag 30 augustus 2005

NEDERLAND HEEFT NIETS TE ZEGGEN

Het geschrevene dat in Nederland de officiële bewondering geniet, de literatuur dus, stelt niets voor. Sinds de tachtigers de kant van de Franse naturalisten opgingen is het continu bergafwaarts gegaan. Al die dichters, die Camperts en Komrijs en noem ze maar op, het is alles woorden, woorden, woorden, meer niet. En dan die prozavedetten, de aansteller Reve, de idioot Wolkers, het warhoofd Mulisch, ook dat heeft niets om het lijf.

Wat Nederland in de twintigste eeuw te zeggen had: Huizinga, Robert van Gulik, E. du Perron, Henri Bruning en er zijn nog wat andere grote vergetenen, die hebben geen school gemaakt. Het geschrevene in dit land dat prijzen krijgt, in letterkundige musea wordt bijgezet, op universiteiten wordt gedoceerd, is altijd het verkeerde.

Hoe kwam het zo krom= Nederland had ooit iets te zeggen door Ruusbroec en Hadewych, door Thomas van Kempen. Vondel en de barok hadden belangrijk nieuws, maar deden dat helaas in de vorm van poëzie, in een taal dus waarin het hoe het wat verstikt. Erasmus gebruikte het Latijn voor zijn vakantiewerkje Lof der zotheid, iets dat in de volkstaal de tijd niet had doorstaan. Hugo de Groot, Spinoza, Swammerdam besloten terecht dat als je iets te zeggen hebt je dat zeker niet in het Nederlands moest doen. Daar waren geen lezers; en wie las, las Latijn. De filosoof Hemsterhuis hanteerde het Frans. En daarna, in de negentiende eeuw, wordt het definitief Nederlands. Conrad Busken Huet opperde dat Nederland hetzij op hoorde te gaan in een groot Frankrijk, hetzij in een groot Duitsland. Dat zou voor de schrijverij perspectief hebben geboden. De heren politici waren minder enthousiast. Busken Huet zou, min of meer weggepest, sterven in Indië. We hebben Multatuli, de dominee-dichters die buiten de polder in het niet vallen en overbodig zijn naast pakweg Milton of Bunyan. Tenslotte mogen we Frederik van Eeden niet vergeten. Zijn Van de koele meren des doods alleen al. Ook Couperus heeft hier en daar verdiensten, vooral in het neerzetten van personages

De ziekte van wat hier “literatuur” heet, is gevoel, emotie enerzijds; anderzijds, voorstellingen, het idee dat je d.m.v. taal de werkelijkheid kunt weergeven of nabootsen. Proza dat schilderachtig wil zijn, omstandig gevoelens wil uitdrukken, mentale interieurs wil uitspitten, sferen wil oproepen. Onzin. Goed schrijven bestaat uit te zeggen wat je wilt zeggen, en dit op een heldere en eenvoudige wijze. De mooie stijl is in werkelijkheid de slechtste stijl, zei Paul Léautaud. Taal is geschikt voor suggestie, niet voor expressie, zei Borges. Grote literatuur is altijd vertaalbaar, zei Unamuno. Nou, probeer maar eens Joyce of Reve te vertalen. Je kan het doen, maar het levert niets op.

De grote zonde van al die romanschrijvende neerlandici en ongelukkige vrouwen die jaarlijks weer op de nominatie staan voor de zoveelste AKO of Libris prijs is dat ze niets te zeggen hebben. Het enige is dat ze op school en door het lezen van die Mulischen, Wolkersen, Nooteboomen en andere celebriteiten geleerd hebben hoe je zinnen kunt formuleren, bijvoeglijke naamwoorden kunt gebruiken, maar daar gaat het helemaal niet om. Je moet eerst een onderwerp hebben. Nou, dat wordt dan een reis naar een exotisch land, een problematische familierelatie, een stukgelopen huwelijk met overspel, een mythologisch gebeuren op het platteland, je identiteit als jood, Marokkaan, gereformeerd, Surinamer…, en dat alles gelardeerd met citaten van erkende reputaties om te laten zien dat je je op een hoger niveau bevindt dan de kastelenromans bij de sigarenwinkel. Maar helaas, hoe goed ook je stijl, als je niets wezenlijks te zeggen hebt stelt het niets voor. Het bewijs is dat al die beprijsden van het vorig jaar en het jaar daarvoor al vergeten zijn, en zo zal het gaan met de beprijsden van morgen. Dat is niet hun schuld, maar die van de jury. Die kijkt verkeerd omdat ze geleerd heeft verkeerd te kijken. Het hele genre waar ze naar kijken deugt namelijk niet.

De roman is geen serieus vehikel. Er zijn er een paar geweest die het hebben weten te gebruiken voor belangrijke dingen, maar die hebben dan niets met de specifieke kenmerken van het vehikel te maken. Neem Don Quijote. Talloze hoofdstukken met ingelaste verhalen en boekbesprekingen zijn volstrekt overbodig. Maar het idee is geweldig, over de groeiende vriendschap tussen een onbaatzuchtige idealist en een platvloerse boer in de wrede wereld van altijd. Neem de passage van de Groot-Inquisiteur in De gebroeders Karamazov van Dostojewski, het verraad van Christus door zijn vertegenwoordiger op aarde. En zo zijn er in een aantal romans van de twintigste eeuw geestverrijkende passages aan te wijzen, maar die staan volkomen los van de plot, of ze komen juist voor in die romans waarin de plot zoek is. Want juist dat laatste ging sinds het modernisme door voor de ware kunst. De detective, dat was maar niks. En ook die minachting is symptomatisch voor het kromme denken. Want de detective houdt in elk geval de logica in stand, het verhaallijn dus, en dat is geen geringe verdienste in een chaotische wereld.

Nou heeft deze polder met zijn minitaaltje grotemensenlanden om zich heen, waar men onze “literatuur” niet kent. Ach, er worden er wel wat vertaald, maar die dringen niet door tot de hogere breinen. Die worden nooit aangehaald, en zijn dus te verwaarlozen. De Angelsaksische cultuur heeft altijd helderheid en zakelijkheid geëist. Geen van wie hier voor coryfeeën doorgaan, zou daar de drempel halen. Hoogstens een striptekenaar met leuke teksten, maar dat is kleinkunst. Aardig, maar niet om apetrots op te zijn. Toch wel. Nederland blaakte van trots bij het heengaan van Maarten Toonder. Terecht in die zin dat je nog veel beter hem kunt hebben dan al die literati. Maar onterecht, omdat je deze brave man nooit in een adem zal noemen met pakweg Kafka, Chesterton, Céline, Borges, Papini.

Een grote leugen zijn die schrijvers die beweren dat hun boeken gaan over de liefde en de dood, de vriendschap en de troost en meer van die hoogdravende dingen. Dat heet dan dat ze universeel zijn. Maar dat maken anderen uit, dat leert alleen de tijd. Het is bespottelijk om een boek universeel te noemen, of van een wereldboek te spreken, of van een Europese roman en meer van zulke opgeblazen etiketten om weer het zoveelste verrassende debuut aan de man te brengen. Bij voorbaat is het zo dat het in 99% van de gevallen om weinig meer dan eendagsvliegen gaat. Niet omdat ze niet kunnen schrijven. Dat kunnen ze allemaal. Maar omdat ze niets wezenlijks toevoegen.

Nederland heeft wel degelijk iets te zeggen. Maar dat zien anderen beter dan de Nederlanders. Ik bedoel met Nederlanders de heersende elite, de subsidie-verschaffende, smaak-bepalende, kunstkennende, prijzen uitdelende, uiteraard linkse kliek met haar ambtelijke instanties, gezaghebbende tijdschriften, leerstoelen, praatprogramma’s. Het is net als met het oude Israël. Aan het hof, daar zaten de profeten niet. Die zaten in de woestijn. Sinds het zogenaamde schandaal Van Gogh moet een waakzame cultuurbrigade ervoor zorgen dat het zeldzame echte talent niet toevallig tussen de mazen van het net der instituties verloren gaat. En dat is niet omdat we Vincent zo betreuren, maar omdat we ons schamen, betrapt voelen door het buitenland. Het schrijvend genie hoeft daar niet bang voor te zijn, want wie leest er Nederlands? Busken Huet had groot gelijk. Voor een beetje schrijver is het een ramp het Nederlandse taalgebied te hebben getroffen.

Geen opmerkingen: