maandag 12 december 2005

DE WERELD DEUGT NIET

Zo kan men de titel van Chestertons boek uit 1910 vertalen: What’s wrong with the world. Bij een herlezing van dit boek, dat vlak na verschijning ook in het Nederlands werd vertaald, blijkt dit werk verrassend actueel te zijn.

Democratie bijvoorbeeld. Die droom is nooit in vervulling gegaan. Het idee dat stemrecht of stemplicht daaraan zou bijdragen, is bedrieglijk. Regeringen zijn een noodzakelijk kwaad, waarvoor volkeren zich schamen. Een middeleeuws scholasticus kon iemand laten verbranden, zoals een moderne zakenman iemand kan uithongeren. Dat is schokkend, maar wie organiseert een pijnloos mensdom? Of je nou ketters vermoordt, of dat je oudjes laat uitdrogen en foetussen als organenleveranciers gebruikt, wie zal durven beweren dat de wereld eens wreed was en nu een stuk humaner is? Macht martelt, ongeacht tijd of plaats of omstandigheden.

Het onwenselijke van democratie is dat allen bij de bestaande wreedheid betrokken zijn. Beulen werden oudtijds met huivering en zelfs minachting bekeken; tegenwoordig ziet niemand ze meer. En beschijnt ze bij toeval het daglicht, dan wekken ze altijd meer afschuw dan corrupte zakenlieden, dieven, politici, vrijbuiters. Waarom? Blijkbaar omdat men wetteloos doden minder erg vindt dan wetmatig doden. Blijkbaar omdat wij ons in dat laatste geval medeverantwoordelijk weten. Maar waarom willen we dan ook zo graag kunnen stemmen? Als de wereld niet deugt, waarom dan niet liever geen stemrecht hebben en regeerders verantwoordelijk houden? Kennelijk zit het verlangen dat de wereld zou kunnen deugen ons in het bloed. En hoe duur komt die droom ons steeds weer te staan!

Regeren is per definitie gewelddadig, of het nou door een alleenheerser, of door een parlement gebeurt. Of iemand opgesloten wordt, dan wel buitengesloten, so what? Dictatuur straft, democratie negeert. Het geloof dat iets of iemand een gevaar is voor de openbare orde, sanctioneert. Het berust op de heersende, en veranderlijke, opinie over rechtvaardigheid. Rechtsstaat is gewoon een andere illusie, de zoveelste uiting van macht. Democratie is collectieve dwang, tegenover oligarchie die plundering is. Wordt iemand in een democratie geslagen, dan slaan wij allemaal mee. Wordt iemand geëxecuteerd, dan executeren wij hem allemaal. Wij hebben openbare terechtstellingen afgeschaft, en dat is hypocriet, en inconsequent bovendien. Want zou je van een democratie niet eerder verwachten dat alles, marteling en executie inbegrepen, open en bloot plaatsvindt? Waarom dan toch in het geniep? Vanwege de publieke verontwaardiging, vanwege het - vaak onterechte – schuldgevoel en de – veelal valse - schaamte. Dáárom verbergen wij de wreedheid. Dat het kiesrecht niets voorstelt, wordt nooit officieel gezegd. Vandaar het collectieve onbehagen, de relzucht.

Gelijke monniken, gelijke kappen – zegt de democratie. Maar mensen moet je niet gelijk behandelen; je moet iedereen anders behandelen. Zeg dat maar eens tegen de democraat. Conservatief of progressief, dat doet er niet toe. Beiden overdrijven. De eerste pleit voor het gezin; de tweede wil zoveel mogelijk delegeren aan de staat. De verstokte behoudzuchtige behartigt de vrije – lees “wilde” – handel, big business dus, maar hoe behoudt dan ieder het zijne, zijn gezin, zijn stek? Kapitalisme staat haaks op het conservatieve ideaal. Anderzijds vergeet de energieke vooruitgangsapostel, de socialist, dat je weliswaar een paraplu kunt delen, maar niet een wandelstok.

Progressief is behalve “links”, ook “rijk”. Dat laatste ziet men wel eens over het hoofd. Maar het zijn juist de rijken, oudtijds de aristocraten, die de zeggenschap van de staat willen vergroten. Zij ontwerpen systemen om bedelaars bij hun deur weg te houden. Zij zullen nooit rechtstreeks een arme helpen. Liever treden zij voor het voetlicht als filantropen die theorieën over armoedebestrijding ontwerpen (zoals onze popsterren charitatieve beeldbuisacties ontketenen.) Als revolutionairen drijven zij hervormingen door, die de conservatieven vervolgens onaangeroerd laten. Conservatieven hervormen nooit de hervorming, hoe nodig dat vaak ook is. Conservatieven zijn liberalen.

Het grote middeleeuwse idee was dat de Kerk de wereld oordeelt; een onzichtbaar koninkrijk zonder legers of gevangenissen, maar dat volledig vrij was om alle aardse koninkrijken te oordelen. Niet het ideaal hing de wereld op een gegeven moment de keel uit, maar de perversie van het ideaal. Men nam geen aanstoot aan kloosters vanwege de kuisheid van de monniken, maar vanwege de onkuisheid van de monniken. Het middeleeuwse systeem was toen al gebroken. Het brak eerder intellectueel dan moreel. Men geloofde er niet meer in. En zo verscheurde de Reformatie een Europa eer de Katholieke Kerk de tijd had gekregen om van Europa een eenheid te maken. Het christelijk ideaal, kortom, heeft nooit echt een kans gehad.

En toen kwam de Revolutie; en die introduceerde het idee van eerzame armoede, het idee van de staatsman als openbare stoïcijn. De eerste revolutionairen (Robespierre, Marat) oogstten bewondering om het feit dat ze openlijk arm waren, terwijl ze rijk hadden kunnen zijn. Later, als de Revolutie is versteend in een bureaucratie, vat het idee post dat staatslieden juist rijk moeten zijn omdat ze dan minder het gevaar lopen te worden omgekocht. Maar de grote democratische droom is nimmer in vervulling gegaan. Neem nou die onvolprezen “vrijheid van meningsuiting”. Overal waar de pers kritiek zou kunnen uitoefenen, zien we dat ze zich beperkt tot behagen of vleien. Of neem het al even onvolprezen “vrije onderwijs”. Dat bestaat niet; want als je een kind vrij laat, dan voed je het niet op. Opvoeding, onderwijs veronderstelt godsdienst of ideologie. De onderwijshervormers – lees humanisten - treft uiteindelijk de blaam dat kleuters onophoudelijk te maken krijgen met systemen die telkens jonger zijn dan zij zelf. Vaarwel traditie!

De “humanitaire” vernieuwers verbieden jongens rovertje te spelen (is te agressief), maar excuseren ze als ze als ze stelen; ze propageren lichaamscultuur, sport, terwijl ze de morele moed zouden moeten belonen. Onderwijshervormers willen af van het ultiem mannelijke: vechten en je beroepen op God. Moderne kinderen leren niet van de waarheid te houden, maar veeleer om niet te liegen - wat niet hetzelfde is. Ze leren te zwijgen wanneer het niet in hun belang is om te spreken, of alleen de waarheid te zeggen als ze daar voordeel bij hebben. Zo gaat het ook in het parlement, het pièce-de-résistance van die fameuze democratie. Politici zeggen per definitie nooit wat zij zelf geloven, maar altijd wat anderen – liefst de meesten – willen horen. Eerlijke opvoeders horen derhalve de jongeren op het hart te drukken de loopbaan van volksvertegenwoordiger of landsdienaar als de pest te vermijden.

Wat Chesterton hekelt, is de cultus van de toekomst, het futurisme. De run op maatschappijvisies die ons moeten interesseren voor de wereld van morgen, is ingegeven door angst voor het verleden, door vrees voor de geloven, voor de helden, voor onze voorvaderen…vergeleken met wie wij tekortschieten. En daarom leiden we de aandacht af naar de toekomst: omdat wij de idealen van weleer niet opnieuw aandurven. Geestdriftig blikken we vooruit omdat we bang zijn om te zien. We streven naar een Verenigde Staten van Europa, een Verenigde Mensheid zonder te beseffen dat we die in de Middeleeuwen al hadden: het Heilig Roomse Rijk…, het Duizendjarig rijk?, dat niet nog moet komen, maar dat al achter ons ligt?

De elite handhaaft haar invloed door altijd aan de kant van de “vooruitgang” te staan, door enthousiast over het komende te speculeren, want het voorbije, inclusief het tegenwoordige, verveelt. Het nieuwe fascineert. Aristocraten en prominenten zijn – tegengesteld aan wat men vaak denkt - niet zozeer hoeders van het klassieke, dan wel herauten van de mode. Traditie is typisch volks. De gewoonten van de armen zijn doorgaans die van de hele mensheid. Arbeiders noemen de dingen bij hun naam; en als het om lelijke dingen gaat, gebruiken ze lelijke woorden – want dan bestaat er minder kans dat je ze verontschuldigt. Het enige verschil tussen de hedendaagse arme en de heiligen en helden van toen is datgene wat in alle bevolkingslagen de gewone mens die de dingen kan voelen scheidt van de grote mens die ze tot uitdrukking kan brengen. En wat de gewone mens voelt, is niets anders dan het erfgoed van de mens.

Ooit waren wij God zo nabij dat geuren en kleuren ons toekwamen met de stelligheid van gezag, als flarden van een verwarde boodschap, of trekken van een vergeten gezicht. Zou je hun verrukkelijke eenvoud over het ganse leven uitgieten, je had het ideale onderwijs. Wij zijn niet als kinderen die hun doos met kleurpotloden verloren hebben en zich met enkel een grijs potlood moeten behelpen. Wij zijn als kinderen die alle kleuren door elkaar hebben gegooid en de bijgesloten gebruiksaanwijzing zijn kwijtgeraakt. De overvloed van kleuren en het verlies van de gebruiksaanwijzing zijn tekenend voor wat er aan onze moderne idealen, inclusief het onderwijs, schort.

De moderniteit, de cultus van de toekomst, is de kweebodem van de massamens, van het collectivisme dus, uiteindelijk het tegendeel van democratie. Sinds Darwin ons heeft gereduceerd tot dieren die zich telkens aan de veranderende omstandigheden aanpassen, zoeken wij God in en door de microscoop, in insecten, cellen, atomen, de kleinste deeltjes. Die deeltjes zijn wij. Heer van de vliegen, geest van de bijenkorf is Beëlzebub. De toenemende invloed van het Oosten op het Westen loopt parallel aan het toenemende verval van de mens tot nummer. Het atheïstische systeem van China is tenslotte niet meer bezwaarlijk voor de ooit christelijke westerling. Het wezenlijke en onderscheidend menselijke ideaal dat een goed en gelukkig mens een doel op zich is, dat een ziel de moeite van het redden waard is, dat idee verdwijnt. Wij zijn verworden tot manipuleerbare, kneedbare menigte. Voer voor de statistiek. Wij knielen voor het beest in de mens, voor de halfgoden van de hebzucht en het fantaseren over het grote geld, voor de icoon van de Economie. Commercie vernietigt beschaving, handel gedijt op diefstal en despotisme. En handel in hoop heet politiek. Wij zijn de sprinkhanen en de epidemieën uit de apocalyptische plagen.

Democratie is niet het laten gelden van de meeste stemmen, maar het laten besturen door wie dan ook. Gelijkheid is afzien van afkomst, omstandigheden, talent. Het is de verdienste van het moment. Wat ons enthousiasmeert, is niet de overwinning van meerderen, maar de strijd van gelijken. Wanneer mensen gelukkig zijn, heb je vanzelf democratie. Dan vertrouw je wie dan ook, zolang hij niet iedereen is. Gelijkheid had je ooit van nature, of in den beginne. Ongelijkheid kwam later, met de stad – ook wel het geslacht van Kaïn genoemd.

Onderwerping aan een zwakke is tucht. Onderwerping aan een sterke is slechts kruiperigheid. Het wezen van een leger is het idee van officiële ongelijkheid, gebaseerd op onofficiële gelijkheid. Hetzelfde geldt voor het klooster. We respecteren onze meerderen, maar de meerderen weten dat we uiteindelijk allemaal kameraden zijn. Kameraadschap en gelijkheid verdwijnen als de superieur vergeet dat hij maar een rol speelt, als de gespecialiseerde de overhand krijgt en op zijn stuk of streep gaat staan.

Het kapitalisme heeft de mensen onteigend. Onze huizen zijn opgeslokt door de staat, of worden voortdurend door de staat bedreigd. Armoede is in de moderne geïndustrialiseerde wereld een even groot probleem als rijkdom, met gevolgen voor huwelijk en werk. Gewoon hard werken is niet meer genoeg. En de vrije liefde is een uitvinding van de rijken. De arme man kan zich geen overspel veroorloven, zoals hij zich evenmin de geneugten van de openbare ruimte kan veroorloven. De enige plaats waar hij de baas is, is zijn eigen huis. Een flat of appartement is niet wat hij wenst. Hij wenst zijn eigen stukje grond, zoals hij zijn eigen ziel heeft. Zowel landeigenaren als massamensen vernietigen die ziel en die grond. Men moet geen verkiezingen opleggen aan wie dat niet willen. De wil van het volk heeft niets met stemmen te maken. Stemmen op wat, of wie? De gewone man is compleet onverschillig in dezen. Democratie is een farce. Socialisme is geen deugd, maar hoogstens nood.

"Ik ben best bereid”, waarschuwt Chesterton aan het begin van zijn boek, “om iemand anders zijn geloof te respecteren. Maar het is te veel van me gevraagd om ook respect te moeten opbrengen voor zijn twijfels, zijn dagelijkse onzekerheidjes en fantasietjes, zijn politieke gesjacher en aanstellerij.”

Wie het woord “dogma” niet verdraagt, zit vastgebakken aan “vooroordeel”. Een leer is een bepaald punt; een mening is slechts een richting, een ideaal, een droom. Niet alleen een geloof verenigt mensen, ook verschillende geloven kunnen mensen verenigen. Zolang het verschil duidelijk is. Een middeleeuwse kruisvaarder en een grootmoedige moslim staan dichter bij elkaar dan twee willekeurige agnostici. De moslims zegt: God is één; de kruisvaarder zegt: God is één en ook drie. Daarover kun je ruziën, en vriendschap sluiten.

Maar onze wereld heeft de geloven verwaterd en de strijd weggedrukt. De authentieke geestdriftige laat de ander uitpraten, hij luistert naar de argumenten van de tegenpartij. Wij daarentegen, worden boos, of lopen weg; we beginnen te schelden, of houden mokkend onze mond. En het medium, de moderator, de uitgever, de verslaggever, het publiek houdt de dove en stille voor waardig, en noemt de schelder interessant. De controverse mag niet. Consensus moet.

De enige remedie voor die vaagheid is de bevestiging van een menselijk ideaal, de wil om ergens bewust voor te staan. Een leer, een ideologie, een dogmatiek is de oplossing voor onze onenigheden.

Niet de moslims zijn het probleem. De meerderheid die nergens in gelooft, of de zwevers die in iets geloven, of geloven “dat er iets is”, zijn het probleem. Ongeloof en bijgeloof: ziedaar wat de wereld ondeugdelijk maakt.

Geen opmerkingen: