maandag 14 mei 2007

WAAR ZIJN DE ANDEREN GEBLEVEN?

Het gebeurt niet vaak dat een alom geprezen en beprijsde film ook inderdaad een meesterwerk is. Dat is het geval met "Das Leben der Anderen" van Florian Henckel von Donnersmarck.

Het verhaal speelt in Oost Berlijn anno 1984. Het Ministerie van Cultuur controleert de schrijvers, onder wie de hoofdfiguur. Deze geniet triomfen zo lang hij de marxistische ideologie dient. Maar nadat een in ongenade gevallen collega, die hij hoger aanslaat dan zichzelf, zelfmoord heeft gepleegd, keert het getij. Geleidelijk helt hij over naar de westwaarts kijkende dissidenten, en dat ontgaat de staatsveiligheidsdienst niet. De afluisteraar is de eigenlijke hoofdfiguur. Deze aanvankelijk kille dienstklopper blijkt in de loop van het verhaal, door omstandigheden waaronder de treurnis van de schrijver over het verlies van zijn collega, hoe langer hoe meer afstand te nemen van zijn superieuren. Hij gaat zelfs zover dat hij degene die hij dagelijks afluistert voor een onverwachte arrestatie door de veiligheidsdienst behoedt. Die geste moet hij uiteindelijk met degradatie bekopen, maar dan tellen we inmiddels het jaar 1989. De Muur valt. De minister van Cultuur, de grootste schoft in het verhaal, bijt de schrijver toe: En waar ga je nou over schrijven?

Hij had geschreven over het aantal zelfmoorden in de DDR ten gevolge van de uitzichtloosheid, iets waar het regime geen cijfers over publiceerde. Dat artikel was naar het Westen gesmokkeld. Maar waar zal de schrijver het in de vrijheid over hebben?

Die vraag mogen we in Europa zich stellen. In Nederland bijvoorbeeld. Waarover schrijven de literaire coryfeeën, de genomineerden van AKO en LIBRIS prijzen, de bijgezetten in het Haags Museum voor de Letteren, de huurlingen van het Letterenfonds, kortom de door de Staat betaalde kunstambtenaren? Over hun binnenwereld, hun frustraties, hun reizen, hun ziekten, hun ongelukkige jeugd, over de familie doorsnee van de verwende samenleving, over delinquenten en ontspoorden, over het middelmatige leven. En dat doen ze met behulp van het zogeheten kunstproza, in combinatie met min of meer gefingeerde gevoelens. De Staat houdt ze bezig zodat ze geen last veroorzaken, want schrijvers en andere kunstenaars, intellectuelen zijn potentiële onruststokers. En Nederland is een winkel waar men rust wil.

Het verschil tussen de DDR en Nederland is dat in het eerste geval er een openlijke censuur heerst, terwijl de subsidie in het tweede geval een verborgen censuur betekent. En niet eens zo verborgen. Wie de kandidaten voor de prijzen hoort praten, ontdekt dat hun literaire werken allemaal uit dezelfde lap stof gesneden zijn. De verschillen zijn gering, kwestie van nuances. De overeenkomsten zijn waar het om gaat. Die demonstreren de smaak van de jury’s en de commissies, en vervolgens bespreken kunstjournalisten in de zogenaamde kwaliteitsbladen de output die met die smaak overeenkomt. Die eten immers ook uit de nationale ruif. Het is de vicieuze cirkel van het cultureel correcte. En elk jaar worden de subsidiestofzuigers uitgenodigd voor een boekenbal waarop de televisie de verveling en het gebrek aan talent in beeld brengt. Ziedaar de “cultuur” in de wereld van het vrije woord, in de onvolprezen democratie.

In 1989 viel de Muur. Daarvóór namen sommige schrijvers heldhaftige risico’s. Daarna mag alles gezegd worden, maar niemand heeft meer iets te zeggen. En als iemand echt iets te zeggen heeft, Pim Fortuyn in de Puinhopen van acht jaren paars bijvoorbeeld, dan wordt je afgeschoten. Afgeschoten met medeplichtigheid van de gesubsidieerde cultuurkliek.

Waar zijn de anderen gebleven? Voor zover ze er zijn, hoor je noch zie je ze.

Geen opmerkingen: